De Bronnen
'Naar de bronnen van het Christendom'
Hoofdstuk 4 - De Bronnen
© Jos Stollman 2010
Historisch Bijbelonderzoek
In de tweede helft van de 18e en de eerste helft van de 19e eeuw kwam het historisch bijbelonderzoek langzaam van de grond. Tot die
tijd werd er aan de letter van de schrift niet getornd, de teksten waren goddelijk geïnspireerd en de kerk leerde wat en hoe te
geloven. De Duitse theoloog Konstantin von Tischendorf ontdekte in het Catharinaklooster op de berg Sinaï het oudste nu bekende
handschrift van het nieuwe testament (codex Sinaïticus), stammend uit het begin van de 4e eeuw. Hij ontdekte daarin wezenlijke
afwijkingen van de ons vertrouwde teksten: Zo ontbreekt het einde van het evangelie van Marcus (hoofdstuk 16, 9-20), waarin wordt
verhaald over de stoffelijke verrijzenis van Jezus! Ook hoofdstuk 21 van het evangelie van Johannes ontbreekt. Daarin wordt de kerk
door Jezus toevertrouwd aan Petrus en wordt gesproken over de 'leerling van wie Jezus hield', de leerling die ook het betreffende
evangelie zou hebben geschreven.

Mensenwerk
Ook andere passages ontbreken in deze codex Sinaïticus. Bij Mattheus missen we het slot van het Onze Vader: 'want van U is het
koninkrijk en de heerlijkheid tot in eeuwigheid'. Bij Lucas ontbreekt de tenhemelopneming (Lc 24, 51) en vinden we na Lucas 22,20
(het breken van het brood) geen aansporing om dit te blijven doen ter nagedachtenis aan Jezus. De tot dan toe oudst bekende tekst,
de Codex Vaticanus, die in het Vaticaan wordt bewaard, bleek op meer dan 3000 plaatsen te verschillen van de codex Sinaïticus.
Hoe zit dat met de geïnspireerdheid van die teksten als er later aan de evangeliën passages zijn toegevoegd? Hoe moeten we de
veelheid aan verschillen tussen deze twee oude teksten duiden? Langzaam drong het besef door dat al deze teksten gewoon mensenwerk
zijn en er een ontwikkeling van de teksten heeft plaatsgevonden door de tijd heen. Dit leidde tot een nieuwe wetenschappelijke
discipline, de 'tekstkritiek'. Deze heeft tot doel om de geschiedenis van de teksten te bestuderen door allerlei handschriften te
onderzoeken en te vergelijken om op die wijze te trachten op het spoor te komen van de meest oorspronkelijke versies.
Marcus
Inmiddels heeft dit onderzoek geleid tot diverse conclusies waarover de wetenschappelijke gemeenschap het grotendeels eens is. Het
evangelie van Marcus wordt beschouwd als het oudste van de vier evangeliën uit het Nieuwe Testament. Het is geschreven rond het
jaar 70, waarschijnlijk in Rome. Men veronderstelt dat de doelgroep de christengemeente van Rome is geweest, die in de eraan
voorafgaande jaren hevige vervolgingen had gekend en zich middels deze tekst kon spiegelen in het lijden van Jezus, dat in dit
evangelie een prominente plaats inneemt. Omdat ook in andere oude handschriften het slot bleek te ontbreken, wordt algemeen
aangenomen dat de verhalen over de verschijningen van Jezus later zijn toegevoegd.

Mattheus en Lucas
De verhalen van de evangelisten Mattheus en Lucas blijken grote overeenkomsten te vertonen. Enerzijds treffen we grote delen van
Marcus' relaas vrijwel woordelijk terug, anderzijds citeren ze veel uitspraken van Jezus in vrijwel dezelfde bewoordingen. Dit
leidde in de jaren twintig van de 20e eeuw tot de twee-bronnen-hypothese (Streeter) waarin wordt gesteld dat de evangeliën van
Mattheus en Lucas gebaseerd zijn op twee gemeenschappelijke bronnen: enerzijds het evangelie van Marcus en anderzijds een op
schrift gestelde verzameling uitspraken van Jezus, die wordt aangeduid met de afkorting Q (van het Duitse Quelle). Deze bron Q is
overigens nooit gevonden en uitsluitend gereconstrueerd vanuit de verhalen van Mattheus en Lucas. Naast deze twee gedeelde bronnen,
hebben Mattheus en Lucas ieder nog eigen materiaal toegevoegd. Daarbij heeft Mattheus de intentie om met zijn verhaal te bewijzen
dat Jezus de lang verwachte Messias van de joden is. Hij koppelt allerlei passages van zijn evangelie dan ook expliciet aan
voorspellingen uit het Oude Testament. Lucas daarentegen schrijft vooral voor de niet-joden en legt de nadruk meer op de heilsleer
van Jezus. Daarin spelen ook de wonderverhalen een belangrijke rol.
Deze Lucas is waarschijnlijk ook de samensteller van het boek 'Handelingen der Apostelen'. Ook in dat verhaal speelt de prediking
aan met name de niet-joden een belangrijke rol. Lucas zou dan ook goed uit de omgeving van Paulus kunnen komen die immers de
apostel der heidenen wordt genoemd omdat met name hij zich inzet voor de verbreiding van de leer van Jezus onder de niet-joden.
Farrer-hypothese
Bovenstaande samenhang tussen de evangeliën wordt algemeen aanvaard, zij het dat er ook andere varianten in omloop zijn. Zo pleitte
Farrer voor een afhankelijkheid van Lucas evangelie van dat van Mattheus. Lucas zou de twee bronnen dus niet onafhankelijk van
Mattheus hebben verwerkt maar het evangelie van Mattheus als uitgangspunt hebben genomen. Dan zou hij het materiaal dat we alleen
bij Mattheus aantreffen verwijderd moeten hebben. Dat is natuurlijk mogelijk maar wordt over het algemeen minder waarschijnlijk
geacht. Beide evangeliën zijn rond 80-85 ontstaan.

Johannes
Het evangelie van Johannes staat eigenlijk helemaal los van de andere drie. Waar Marcus, Mattheus en Lucas een gezamenlijk verslag
produceren, zij het vanuit een eigen perspectief, zij worden daarom ook wel de 'synoptici' (samenkijkers) genoemd, vertelt Johannes
een geheel eigen verhaal. Daarin worden veel van dezelfde verhaalelementen gebruikt maar ze worden dusdanig tot een nieuw geheel
gecomponeerd dat er aperte strijdigheden met de andere drie ontstaan. Het gaat Johannes vooral om de boodschap die hij wil
uitdragen. Zijn verhaal stamt van rond het jaar 100 en is dus veruit het jongste van de vier en we zien hier ook al het proces van
hellenisering volop aan het werk. De opening van het evangelie brengt de Logos expliciet voor het voetlicht: 'In den beginne was
het Woord, het was bij God en het was God'. Griekser kun je een evangelie niet beginnen. Een van de belangrijkste doelstellingen
van de schrijver van dit evangelie zou wel eens de bestrijding van de ideeën uit het Thomas-evangelie kunnen zijn geweest. In een
volgend hoofdstuk kom ik daarop terug.
Paulus
En dan is daar Paulus. De visie van deze apostel, zo genoemd terwijl hij Jezus nooit in levenden lijve heeft gezien doch slechts
vanwege een 'ontmoeting' met Jezus in een door hemzelf aangehaald visioen, is heel bepalend geweest voor het gezicht van het
christendom. Uit de brieven die hij tussen de jaren 50 en 65 schreef aan de christengemeenten die hij gesticht of bezocht had,
leren we feitelijk heel weinig over het leven en de leer van Jezus, maar zien we wel een bevlogen man die een visie wil uitdragen
en eenheid wil scheppen in een wirwar van overal ontstane kernen van mensen die zich volgelingen van Jezus noemen. De naam
'christenen' ontstaat overigens pas in de tweede helft van de eerste eeuw in Antiochië.
Visies op Jezus
Als we genoemde bronnen aan een intensieve tekstkritiek onderwerpen, groeit er een beeld van de ontstaansgeschiedenis van de
teksten. Dat leidt ook tot een beeld van de ontwikkeling in de visie op de mens Jezus zoals die in die teksten tot uitdrukking
wordt gebracht. Maar voordat we deze zogenaamde christologieën nader onder de loep nemen, wordt het tijd de misschien wel
belangrijkste bron voor onze kennis over de leer van Jezus kort te bespreken: het evangelie van Thomas.
Terug naar de Inhoud