Jezusvisies

'Naar de bronnen van het Christendom'


Hoofdstuk 6 - Jezusvisies (Christologieën)

© Jos Stollman 2010


Mystagoog

Niet alleen uit het Thomas-evangelie komt het boven geschetste beeld van Jezus naar boven. Studie en proeven van reconstructies van de bron Q hebben geleerden geleid tot een opdeling in een ouder deel Q1 en een recenter deel Q2 op grond van inhoudelijke kenmerken. In het oudste deel zien we eveneens een Jezus die zich manifesteert als wijsheidsleraar (mystagoog). Uitspraken die bij dit Jezusbeeld passen zijn bijvoorbeeld de zaligsprekingen en de koninkrijkparabels. Jezus spreekt over de nabijheid van het Koninkrijk in spirituele zin. Deze visie op Jezus is naar alle waarschijnlijkheid de overheersende geweest tot omstreeks 50.
Thomas-evangelie en Q wijzen nadrukkelijk in deze richting. Uiteraard is in deze discussie Thomas als bron des te meer gezaghebbend omdat dit evangelie op grond van meerdere aanwijzingen zoals boven geschetst tenminste gedeeltelijk teruggaat op bronnen uit de periode 40-50, de periode vóór het optreden van Paulus. In deze periode bevindt de belangrijkste groep volgelingen van Jezus zich in Jeruzalem. Deze groep staat onder leiding van Jacobus, broer van Jezus (zie logion 12 van het Thomas-evangelie). Je zou het de periode van het hebreeuwse christendom kunnen noemen.

Ontstaan van de orthodoxie

Jakobus Rond het jaar 50 vindt er in Jeruzalem een apostelconcilie plaats (Handelingen 15) over de controverse tussen de joodse en de niet- joodse volgelingen van Jezus. Het pleit wordt beslecht ten gunste van de visie van Paulus die Jezus' leer wil verkondigen aan de onbesnedenen (niet-joden). De in de jaren daarna door Paulus gestichte en geïnspireerde groepen zullen uiteindelijk een leidende rol binnen de jonge religie gaan vervullen. De door hen ondersteunde visie van Paulus zal zich in de eeuwen daarop ontwikkelen tot de zogenaamde 'orthodoxie' (rechte leer). Omdat de latere kerkelijke geschiedschrijvers meer geïnteresseerd waren in de lotgevallen van wat later de orthodoxe richting werd, is het moeilijk om de lotgevallen van de gemeente in Jeruzalem te volgen. We beschikken slechts over fragmentarische berichten bij de oude kerkvaders, de eerste generatie schrijvers binnen het christendom. Het aanvankelijke leiderschap van Jacobus (zie afbeelding) wordt nog wel beschreven in de Handelingen, verder zijn we aangewezen op Eusebius die rond 300 een geschiedenis van het vroege christendom schrijft en op de joods-romeinse geschiedschrijver Flavius Josephus. Deze laatste bericht ons dat Jacobus in het jaar 62 wordt gestenigd.
Het centrum van de nieuwe religie verplaatst zich mede door de grote spanningen tussen joden en Romeinen in deze tijd, van Jeruzalem naar Antiochië, de derde stad van het Romeinse Rijk (na Rome en Alexandrië). In deze stad ontstaat nu de naam 'christen'.

De Joodse christenen

In het jaar 66 breekt de grote Joodse Opstand uit. De 'zeloten', de strijdbare vleugel van de joden, richten zich niet alleen tegen de Romeinse overheersers maar ook tegen de volgelingen van Jezus. De joods-christelijke gemeente van Jeruzalem vlucht deels naar Pella (aldus Eusebius) maar ook deels naar Syrië, naar de omgeving van de stad Edessa. Het is waarschijnlijk in deze stad dat het evangelie van Thomas in zijn Griekse vorm te boek wordt gesteld.
We kennen enkele van deze gevluchte joods-christelijke groeperingen als Nazoreeërs (de oorspronkelijke naam van de volgelingen van Jezus, later verdrongen door de term 'christenen') en Ebionieten (afgeleid van het Aramese Ebjoniem = armen). Deze laatsten kenmerken zich door nederigheid en onthechting. Ze beschouwen Jezus als natuurlijke zoon van Jozef en Maria, ze verwerpen Paulus, en ze verwerpen ook de eucharistie. Ze kennen alleen water als symbool van de geest. We zien dezelfde visie op Jezus en zijn leer later ook terug bij de Elkesaieten, Kerinthianen (volgelingen van Kerinthos) en Karpokratianen (volgelingen van Karpokrates 78- 138). Langzaam wordt dit vroege Jezusbeeld echter overvleugeld door nieuwe ontwikkelingen.

Wereldrechter

Het beeld van Jezus dat zich onder invloed van Paulus gaat ontwikkelen in de loop van de jaren vijftig van de eerste eeuw is dat van de komende wereldrechter ('Maranatha'). Dit beeld komt naar voren in de uitspraken die aan Q2 worden toegedicht en ook in het evangelie van Marcus. Het is een typisch joodse duiding, een identificatie van Jezus met de eschatologische profeet (= profeet van de eindtijd), ook wel aangeduid met de titel 'mensenzoon'. De barre tijd van de jaren 60 met zijn hevige botsingen met de Romeinse overheersers, deed de joden heviger dan ooit verlangen naar deze wereldrechter. Paulus draagt deze visie op Jezus aanvankelijk ook expliciet uit. In zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen waarschuwt hij voor lui gedrag van de gemeente die Jezus nog tijdens het eigen leven terugverwacht. We zien hier een ommezwaai van een duiding van de nabijheid van het koninkrijk in spirituele zin naar een in temporele zin.
De term 'Zoon Gods' betekent nog 'wetsgetrouwe' en in deze periode is er nog geen verheerlijking van het lijden maar wordt dat beschouwd als het normale lot van een profeet. Dit denken sluit aan bij de 'Gemeente der eindtijd' die als religieuze beweging in het jodendom van toen aanwezig was.

Asklepios

Goddelijke wonderman

In het jaar 70 wordt Jeruzalem verwoest door de latere keizer Titus en door de bestrijding en verspreiding van het jodendom (begin van de diaspora) raakt het christendom meer en meer losgesneden van zijn oorspronkelijke wortels. De concurrentie die aanvankelijk meer ondervonden werd van het jodendom waaruit het immers voortkomt, verplaatst zich meer naar een wedijver met de (deels Griekse) mysteriegodsdiensten. In de vergelijking met bijvoorbeeld Asklepios (afbeelding rechts) moet de goddelijke inspiratie van Jezus vooral bewezen worden aan de hand van klassieke wonderen als maagdelijke geboorte, genezing van zieken en opwekking van doden. In deze fase ontwikkelt zich de visie op Jezus als Goddelijke Wonderman (Theios anèr). We vinden deze visie verwoord in de verhalen van Marcus, Mattheus en Lucas die in deze tijd op schrift gesteld worden. In genoemde evangeliën gebeurt dat nog met enige schroom, Jezus vraagt nog uitdrukkelijk er met niemand over te spreken, in latere geschriften, de apokriefe evangeliën en handelingen van apostelen uit de tweede eeuw, valt deze terughoudendheid helemaal weg.

Messias

Daarnaast ontwikkelt zich ook een nieuw Jezusbeeld bij Paulus. Waar deze Jezus eerst nog ziet als komende eindtijdprofeet, verandert dit in de loop van de jaren, door een uitblijvende wederkomst ('parousie'), uiteindelijk in een totaal nieuwe visie. Hij gaat verkondigen dat Jezus al wedergekomen is (Pascha-christologie)! We zien hier een belangrijke invloed van het farizeese denken. Paulus behoorde namelijk tot de groepering van de Farizeeën en die geloofden dat de Messias, die de eindtijd zou aankondigen, lichamelijk zou verrijzen uit de dood. Paulus spreekt nu over Jezus als de 'gezalfde', 'Messias' in het hebreeuws, 'christos' in het Grieks, en gebruikt nu de benaming Jezus Christus. Deze visie op Jezus zal later opgenomen worden in de orthodoxe geloofsbelijdenis. Waar Paulus al eerder de nabijheid van het Koninkrijk niet in spirituele zin maar letterlijk duidde, doet hij hetzelfde nu met het begrip 'opstanding'. De wedergeboorte wordt tot een fysieke opstanding in het vlees gebombardeerd. De gnostici, de christelijke stromingen die deze beide fenomenen spiritueel blijven duiden en daarom door de latere kerk verketterd worden, spreken in dit verband over 'het geloof der dwazen'! In de derde eeuw verdedigt de grote (orthodoxe) kerkleraar Tertullianus in 'De carne Christi' het geloof in de lichamelijke opstanding met de woorden 'Men moet het geloven omdat het absurd is!'

Orthodoxe visie

Rest de vraag waarom de orthodoxe kerk zo sterk hecht aan deze visie van Paulus. Pagels verdedigt in haar boek 'De gnostische evangeliën' de stelling dat hier machtspolitieke argumenten aan ten grondslag liggen. De Romeinse tak van het christendom wil zich het primaatschap toe-eigenen en doet dat door zich te beroepen op Petrus als belangrijkste apostel. Zij verdedigt dit standpunt op grond van het feit dat Petrus de eerste getuige was van de opstanding van Jezus (Lucas 24, 34). Overigens wordt deze claim van de kerk (Petrus als eerste getuige) al ernstig ondergraven door de getuigenissen van Marcus en Johannes die deze eer aan Maria Magdalena geven. Over deze bijzondere vrouw komen we later nog te spreken.
De doorslaggevende onderbouwing van het primaatschap van Petrus werd door de kerk gevonden in het fragment van Johannes, waarvan we al eerder zagen dat het later is toegevoegd, waarin de aanstelling van Petrus als herder van de kudde in Jezus' plaats wordt beschreven (Johannes 21, 15-19).

Pluriformiteit

Ofschoon de uiteindelijke orthodoxe kerkelijke traditie Paulus' visie op Jezus onderschrijft, werd deze visie door veel christelijke stromingen in de eerste eeuwen zeker niet aangehangen. De wereld van volgelingen van Jezus kenmerkte zich door een grote pluriformiteit waarin alle vier hierboven geschetste visies nog eeuwenlang vertegenwoordigd bleven. De grote stromingen die in de tweede eeuw het innerlijke, spirituele, christendom verkondigden zijn ons bekend geworden door de geschriften van kerkvaders die in hun geschriften fel tegen deze zogenaamde 'gnostici' uithalen. Pas door de vondst bij Nag Hammadi hebben we uitgebreid kennis kunnen nemen van de ideeën die bij deze ketters uit de tweede eeuw leefden.
Het uiteindelijke orthodoxe christendom wordt bepaald door de Romeinse tak van het vroege christendom, zoals gepredikt door Petrus en Paulus. De andere stromingen beroepen zich vaak op andere gezaghebbende apostelen. Zo vinden we rond Edessa de Thomas-christenen die zich geïnspireerd weten door het evangelie volgens Thomas. Machtspolitiek is hen echter vreemd en uiteindelijk delven ze het onderspit.

Polemiek

Prachtig is deze ideeën-strijd tussen de verschillende stromingen soms zichtbaar in de polemiek die ze voeren in hun geschriften. De Johannes-christenen voor wie het geloof in de lichamelijke opstanding fundamenteel is, bestrijden de Thomas-christenen die de opstanding uitsluitend spiritueel interpreteren, in hun Johannes-evangelie. Ze voeren een 'ongelovige Thomas' ten tonele die door Jezus zelf tot de orde geroepen wordt! Zo bewijs je achteraf je gelijk....
Elaine Pagels, gezaghebbend kerkhistorica, verdedigt in haar boek 'Ketters en rechtgelovigen' zelfs de stelling dat het hele evangelie van Johannes geschreven is met de opzet om Thomas te weerleggen. Ze wijst op de centrale thematiek van het Johannes- evangelie die Jezus als het 'Licht' in de wereld plaatst. De licht-thematiek komt ook bij Thomas als belangrijk onderwerp naar voren (logia 50 en 77). Thomas stelt daarin nadrukkelijk dat ieder het licht in zichzelf kan ontdekken. Johannes stelt daarentegen dat het licht uitsluitend via Jezus bereikbaar is. In Johannes 14,6 lezen we: 'Jezus zei tot hem (Thomas): "Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij."' Het zogenoemde 'spirituele' evangelie van Johannes valt Thomas dus rechtstreeks in de kern aan. Waar Thomas een weg schildert langs welke ieder mens diep in zichzelf het Goddelijke en het Koninkrijk kan realiseren, lezen we bij Johannes dat Jezus Gods eniggeboren zoon is, dat hij exclusief het Goddelijke in zich draagt en dat de enige weg om het Goddelijke en het Koninkrijk te bereiken het exclusieve geloof in Jezus is. 'Alleen het geloof in Jezus kan u redden', is het credo van dit evangelie en dat wordt geïllustreerd aan de hand van diverse verhalen en het wordt Jezus zelf in de mond gelegd. En juist die woorden vinden we bij de drie andere evangelisten niet terug….



Terug naar de Inhoud